[Tandbrasem]
TANDBRASEM, z.n., m., des tandbrasems, of van den tandbrasem; meerv. tandbrasems. Verkleinw. tandbrasempje. Van tand en brasem. Zeker slag van brasems, dus naar zijne tanden genoemd: onze geleerden geven aan den Dentex der ouden den naam van tandbrasem, of tandvisch.