Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Taankleur] TAANKLEUR, z.n., vr., der, of van de taankleur; zonder meerv. Van taan en kleur. De kleur van taan: dat is eene fraaije taankleur. Van hier taankleurig, bij Kil. taneijt, tanneijt, teijneijt, ital. taneto, tané, fr. tanné, eng. tawnij. Vorige Volgende