[Strontvogel]
STRONTVOGEL, z.n., m., des strontvogels, of van den strontvogel; meerv. strontvogelen, of strontvogels. Van stront en vogel. Dezen naam geeft men, aan de Kaap de goede hoop, aan zeker slag van Gieren, anders Menscheneter genoemd: de strontvogel aast op krengen, die hij uit allerlei vuiligheid opzoekt.