Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Strek] STREK, bijv. n. en bijw., strekker, strekst. Ook strak. Van strekken. Stijf gespannen, vast: gij hebt dat touw al te strek aangehaald. Camph. heeft: strecks hands. Vorige Volgende