[Strange]
STRANGE, bij Kil. stranghe, z.n., o., des strangs, of van het strang. Een zeeboezem, en deszelfs strand: ghij ziet hier weerzijds 't strangh van een oceaan. Vond. Van hier het verouderde strangen, op strand loopen, en daarop schipbreuk lijden. Hooft bezigt het van het gelaat eener vrouwe: haar gelaat begon te strangen. De oorsprong van dit woord is onzeker.