[Straatroover]
STRAATROOVER, z.n., m., des straatroovers, of van den straatroover; meerv. straatroovers. Iemand, die de reizigers op de openbare landwegen met geweld berooft: de wegen krielen van straatroovers. Van hier straatrooverij, hoogd. straszenraub, Zwabensp. strauzraub.
Straatroover, hoogd. straszenrauber, oud duitsch strassrouber, zweed. strätröfvare, komt van straat en rooven.