[Stokvisch]
STOKVISCH, z.n., m., van den stokvisch; meerv. stokvisschen. Verkleinw. stokvischje. Van stok en visch. Gedroogde kabeljaauw, of leng: een bij zonder slag van kabeljaauwen voert, als het gedroogd is, den naam van stokvisch, omdat die alsdan zoo stijf is als een stok.