in het eng. stock, fr. estoc, ital. stocco. Voorts, een weggesnedene stam, of scheut, van eenen boom, die als een staf gebezigd wordt, of worden kan: op eenen stok leunende. Vond. Aan hunnen stok te baffen. Hooft. Ende ijeder sal sijnen stock in sijne hant hebben, van wegen de veelheijt der dagen. Bijbelv. Eene hoeveelheid van dingen, die de lengte van zekeren maatstok evenaart: een stok turf. Eene belasting, die naar zekeren maatstaf berekend wordt: hoe veel bedraagt de stok in dit jaar? Men heeft mij slechts eenen halven stok opgelegd. Een steun: hij is mijn stok en staf. Den stock ende den staf, allen stock des broots, ende allen stock des waters. Bijbelv. Een grijsaard: 'k zal u bij vader, dien afgeleefden stok, haest loven voor dees deught. Vond. Want wij sien een grijsen stok gins op sijn knien. Six v. Chandl. Om d' ouden stok te voen. Vond. De staf van eenen ambtenaar, die openbare verkoopingen aanrigt: met den stock verkoopen. Kil. openlijk opveilen. Een blok, waarin men de voeten der gevangenen vastsluit, eene gevangenis: gij leght ook mijne voeten in den stock. Bijbelv. Hoewel wij sijn geboeijt en in den stock gesloten. F. v. Dorp. Heeft gheboden, dat men hem setten soude in den stock. Bijb. 1477. Van hier stokhuis voor gevangenis. Een bijenkorf, in welks plaats men weleer een
uitgehold blok bezigde: de bijenkweeker moet van elken stok iets opbrengen. Van een stok bijen. v. Hass. En om wat honighs ging de gansche stok verloren. Vond. Eene hoeveelheid van bijeengevoegde dingen van eenerlei aard. Deze beteekenis heeft stok bij ons in de zamenstell.: eijerstok; en stoksuiker, en in de benaming van eenige op elkanderen liggen blijvende speelkaarten: wat was die stok vol van troef; als ook in de spreekw.: alle gekken op een stokje, alle gekkernij en boert ter zijde gesteld; maar in de spreekw.: eenen stok in het wiel steken, een ding in zijnen loop stuiten, is stok evenveel, als staak, waarmede het in zijnen oorsprong overeenkomt. Eindelijk is stok soms evenveel, als rak: de hoenders zitten reeds op den stok. Van hier stokkerig, stokkig, enz. Zamenstell.: stokbeeld, stokbeurs, stokbewaarder, stokblind, stokduive, stokdweil, stokerwt, stokgeld, stokgoederen, stokhouder, stokkeknecht, stoklantaarn, stokmeester, stoknar, stokoud, stokpaard, stokre-