[Stippen]
STIPPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik stipte, heb gestipt. Eigenlijk, evenveel als tippen, het geluid van tip voortbrengen, door, met den vinger, of een ander puntig ding, ergens op te stooten, en het slechts ligtelijk aan te roeren. Voorts, in het gebruik, iets derwijze in eenig vocht doopen, dat men de oppervlakte van zulk een vocht slechts ligtelijk aanroere: stip uwe pen in den inkt. Zij stipte haar brood in de saus. En door middel van eene ligte aanroering van iets met een puntig ding, dat op de gezegde wijze in eenig vocht gedoopt is, kleine vlekjes op zoodanig iets voortbrengen; gif schendt de tafel door daar telkens op te stippen. Eindelijk is stippen bij Kil. evenveel als stikken, en stipsel evenveel als stiksel, stipnaald evenveel als stiknaald. Voorts komen van stippen, stip, stippel, en stippelen. Zamenstell.: aanstippen, enz.
Stippen is, evenzeer als tippen, en stoppen, enz. een klanknabootsend woord.