Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 661] [p. 661] [Steenolie] STEENOLIE, z.n., vr., der, of van de steenolie; meerv. steenolien. Van steen en olie. Zeker slag van olie, dat uit steenen vloeit: de kostelijkste steenolie is die, welke den naam van Naphta voert. Vorige Volgende