[Stande]
STANDE, z.n., vr., der, of van de stande; meerv. standen. Het tegenoverstaande van eenen ligger. Een overeinde staand vat ter bewaring van evenveel welke dingen: is er nog water in de stande? Haringtonne, vleeschcuijpe, oft stande. van Hass. Zamenstell.: standebier.
Stande, hoogd. stande, of stander, komt van het oude standen, staan.