Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Sprinkader] SPRINKADER, z.n., vr., der, of van de sprinkader, meerv. sprinkaders. Van springen en ader. Eene welader, waaruit het water voortspringt, en het daaruit voortspringend water. Anders springbron. Bij Kil. sprinck, sprinckborne, enz. Vorige Volgende