[Sprietoogen]
SPRIETOOGEN, onz. w., gelijkvl. Ik sprietoogde, heb gesprietoogd. Bij Kil. ook sprieteloogen. Van spriet en oog. Zijn gezigt, door al te scherp kijken, derwijze verblinden, dat de oogstralen als gevorkt worden, en men twee voor een zie: 'k stae en sprietoogh van het kijcken. Westerb.