Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 572]
| |
aan dat werk gespild. Van hier het verouderde spilder, dun. Zamenstell.: spilderbeen, spillebeen, een dun been, en iemand, die dun van beenen is, spilpenning, een verkwister, spilziek, spilzucht, spilzuchtig, enz. Verspillen, verspilling, enz. Spillen, hoogd. ook spillen, angels. spillan, eng. spill, zweed., ijsl. spilla, is een zeer oud woord, van waar reeds bij Kero. spildanter, verkwistend. |
|