[Speten]
SPETEN, bedr. w., gelijkvl. Ik speette, heb gespeet. Met een spit, of ander puntig werktuig, doorboren: is al de aal reeds gespeet? scholletjes speten, om ze te droogen te hangen. Speten het vleesch. Is naauw verwant aan spaden, spaeijen, bij Kil., en komt, even als dit, van spade, van spit, of speet, bij Kil. spet.