moeten luiden; terwijl de vrucht sperbeere zou moeten heeten, en dees naam afgeleid zou moeten worden van beere, bese, bezie, en het opperduitsch sper, spar, zuur; doch deze afleiding wordt niet slechts door sperwerbese, bij Kil., maar ook door het hoogd. sperberbeer, en vogelbeer en vogelbeerbaum, genoegzaam omvergestoten. In het lat. geeft men aan Kiliaans sperwerbeseboom den naam van sorbus, van waar het ital. sorbo, fr. sorbier, eng. servicetree, en, volgens Frisch, ook het hoogd. sperberbaum.
Sperwer, hoogd. sperber, zwabenspieg. spaerwer, middeleeuw. lat. esperverius, sparverius, ital. sparviere, fr. epervier, eng. sparhawk, sparhavik, is zamengesteld uit er, of ar, dat ook in het hoogd. adler, holl. adelaar, voorkomt, en sperb, zweed. sparf, Ulphil. sparwa, Tatian. sparo, Kil. sparre, eng. sparrow, angels. sparva, speare, deen., noorw. spurr, ijsl. spaur, hoogd. ook sperling, Kil. sperlinck, mussche; zoo dat sperwer eigenlijk een roofvogel is, die op musschen en andere kleine vogels, aast.