[Speelzucht]
SPEELZUCHT, z.n., vr., der, of van de speelzucht; zonder meerv. Van spelen en zucht, ziekte. Evenveel als speelziekte, hevige drift tot spelen: de speelzucht leidt den jongeling regtstreeks op den weg des verderfs. Van hier speelzuchtig, speelziek, gansch en al aan het spel verslaafd en overgegeven.