[Speelwerk]
SPEELWERK, z.n., o., des speelwerks, of van het speelwerk; meerv. speelwerken. Verkleinw. speelwerkje. Van spelen en werk. Werk, dat al spelende verrigt wordt: dat is maar speelwerk voor mij. Of eene verkorting van speeluurwerk: hoe vele muzijkstukjes speelt dat speelwerk wel? Dat gedeelte van het binnenstel van een speeluurwerk, waardoor het gespeel bewerkt wordt: het slagwerk is in orde, maar het speelwerk is onklaar. In dezen zin is het geene verkorting van speeluurwerk, maar eene zamenstelling uit spelen en werk, dat hier, even als meermalen, het binnenstel van een uurwerk aanduidt, zie werk.