[Spang]
SPANG, z.n., vr., der, of van de spang; meerv. spangen. Verkleinw. spangetje. Hoogd. spange, eng. spangle, Kil. spenghel en spanghe. Een klein plaatje van evenveel welk metaal, dat ergens tot versiering aangebragt wordt: wij sullen u goudene spangen maken met silveren stipkens. Bijbelv. Volgens Kil. ook eene gesp, en een spijkertje, of spijker, met eenen breeden kop, welke tot versiering dienen kan; en deze beteekenissen heeft spange in het hoogd. insgelijks. Voorts duidt het oudduitsch spanga en zweed. spang eenen balk aan, en is spanghe bij Kil. ook nog een windsel Zamenstell.: spanghmaecker, bij Kil. Boekspanghe, v. Hass. Oorspang, toomspanghe, Kil. enz.