Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Souvereiniteit] SOUVEREINITEIT, z.n., vr., der, of van de souvereiniteit; zonder meerv. Oppermagtige heerschappij: de souvereiniteit dier landen is van de Bourbons op de Napoleons overgebragt. Dit woord is van het fr. souveraineté afkomstig. Vorige Volgende