Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 476]
| |
wat uwe rechte doet. Bijbelv. Inmiddels bezigt men in dezen zin gemeenlijk den vergrootingstrap slinker, of, met weglating van de S, linker; even als regter; en regter en slinker, of linker, worden veelal met de volgende z.n. zamengevoegd. Zie regter en link. Van hier slinckaerd, bij Kil., evenveel als linker, of linkerd, zie link; - slinksch, of linksch, en slinks, of links, enz. Zamenstell. slinkepoot, Kil., een linksch mensch, slinkwaarts, by Hooft. Het stamwoord is slinken. |
|