veel geld hebben, en wel zoo veel, dat men het niet meer behoeft te achten, dan slijk op de straat. Van hier slijkachtig, slijken, slijkerig, slijkig, enz. Zamenstell.: slijkdorp, in Gelderland, waar de wegen, des winters, met slijk bedekt zijn - slijckhose, en slijckkladde, bij Kil. slijkkuil, slijkland, veenland, slijkput, slijkschulp, slijkslek, slijkspat, slijkspoor, eigenlijk, een ijzer, dat men onder de voeten bindt, om door het slijk minder beklad te worden; oneigenlijk, een beslijkte voet: komt gij met zulke slijksporen binnen? enz. aanslijken, beslijken, verslijken, enz.