[Slagting]
SLAGTING, z.n., vr., der, of van de slagting; meerv. slagtingen. Eigenlijk, de daad van slagten: waart gij bij de slagting van uw beest tegenwoordig? Als een lam wert hij ter slachtinge geleijt. Bijbelv. Figuurlijk, een zware neerlaag van een leger: er werd eene groote slagting onder hen aangerigt. Daar 's boozen raad hen wreed ter slachting schikt. L.D.S.P. Van slagten.