[Slab]
SLAB, z.n., vr., der, of van de slab; meerv. slabben. Verkleinw. slabbetje. Ook wel eens slabbe; en evenveel, als slobbe. Een doek, die men een kind voorbindt, of voorspeldt, opdat het zich onder het eten, of anderzins, niet bemorse: doe haar eene schoone slab voor. Van slabben.