[Slaags]
SLAAGS, bijw. Aan den slag, handgemeen: ik ben reeds met hem slaags geweest. De vloot zal welhaast slaags worden. Oul. beteekende het van pas, opportune: maar ziet, hoe slaechs dat mij de Coningin ontmoet. J. Cost. Van slag en slagen, of slaan.