[Sinds]
SINDS, of sint. Voorzetsel, dat den vierden naamval achter zich heeft. Sedert: sinds den derden dag van zijne krankheid. Ook wordt het wel eens op zich zelf gebruikt: ik heb sinds geenen voet over zijnen drempel gehad; maar dan is het met sinds eveneens gelegen, als met sedert, in soortgelijke gevallen, zie sedert. Eindelijk bezigt men sinds, even als sedert, ook wel eens als een voegwoord: sinds hem God met zijne gunst beschonk. L.D.S.P. Sint dat ick spreke Bijbelv. Uit hoofde van al deze overeenkomsten tusschen sint, of sinds, en sedert, kunnen beide woorden gevormd schijnen uit sindert, bij Kil., of uit sident, bij denzelfden Kil. en bij M. Stok. in: sident XXII iaer. Dit sident kan door verwisseling van de N. en R. in sidert en sedert, en door omzetting van de D. en N. in sindt, sint, en sinds, overgegaan zijn. Intusschen geeft Kil. de beteekenis van sinds, of sedert, voorts aan sicht, of sichtent, en vindt men bij hem: sichtent den morghen, en bij v. Hass. sichtens dien tijd. Uit dit sichtent, of sichtens, kan sint, of sinds ook gevormd schijnen. Eng. since, zw. sen.