[Sina]
SINA, z.n., o., van het sina; zonder meerv. De eigennaam van een groot rijk in het zuidoosten van Azie, eigenlijk tsina, doch bij ons doorgaans sina. Van hier smaasch, sinees, sineesch. Zamenstell.: sinasappel, ook appelsina, sinasvaarder, die op sina vaart, enz.