Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 434] [p. 434] [Senegroen] SENEGROEN, z.n., o., des senegroens, of van het senegroen; zonder meerv. Anders ook ingroen. Een plantgewas van velerlei soorten: het senegroen is in de geneeskunde van veel gebruik, zoo uit- als in-wendig. Vorige Volgende