[Schutsluis]
SCHUTSLUIS, z.n., vr., der, of van de schutsluis; meerv. schutsluizen. Verkleinw. schutsluisje. Van schutten en sluis. Eene sluis, die het water, door middel van schutdeuren, schut, of ophoudt: het water werd door eene dubbele schutsluis meer dan negen voeten hoog opgekeerd.