[Schulp]
SCHULP, z.n., vr., der, of van de schulp; meerv. schulpen. Verkleinw, schulpje. Anders schelp, welke spelling in de meeste gevallen gebruikelijker is. Alleen bezigt men schulp bij voorkeur in de spreekwijze van: in zijne schulp kruipen, niet volhouden; en in de zamenstell.: schulpslek, schulpzand. Zie, voor het overige, schelp.