[Schuins]
SCHUINS, bijw. schuinser, schuinst. Scheef, schrank: wat ligt dat dak schuins. Gij vuurt al te schuins. Houd uwen degen zoo schuins, om beter af te weren. Overdragtelijk, ongeregeld: het ging er vrij schuins door. Schuins af, ter zijde af: er loopt van hier een pad schuins af naar het gindsche dorp. Schuins