Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 406]
| |
meerv. schubvisschen. Verkleinw. schubvischje. Van schub en visch. Een geschubde visch: alle schubvis; schen, die vinnen hebben, mogen door de Joden gegeten worden. |
|