[Schubdier]
SCHUBDIER, z.n., o., des schubdiers, of van het schubdier; meerv. schubdieren. Verkleinw. schubdiertje. Eigenlijk, evenveel welk dier, dat geschubd is. In het gebruik, bijzonderlijk, een geschubd slag van miereneters, in Oostindie pangoeling genoemd: het schubdier maakt, als het zich vergramt, door het overeinde zetten van zijne schubben, eene vertooning, uit hoofde van welke het de namen van sinesche duivel, en duivel van Java, voert.