menstell.: aanschrobben, afschrobben, doorschrobben, inschrobben, opschrobben, overschrobben, enz.; - schrobnet, een vischnet, waarmede men langs den grond schrobt, of 't welk men over den grond haalt, om visschen te vangen, enz.
Schrobben, neders. schrubben, eng. scrub, zweed. skrubba, is van eenen noordelijken oorsprong.