Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Schrikdier] SCHRIKDIER, z.n., o., des schrikdiers, of van het schrikdier; meerv. schrikdieren. Van schrik, schrikken, en dier. Een schrik aanjagend dier, monster, schrikgedrogt. Vorige Volgende