Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 388]
| |
ten der beenen, als er bij het gaan plaats heeft, bedient men zich daarentegen van treden; schoon schrijden weleer ook voor gaan, treden gebezigd werd: ik schrije in uwe schreden. Bredero. De deur, waardoor men binnen schrijt. Hooft. Buiten 't spoor van zijn gesprek schrijden. J. de Deck. Zoo komt hiervan ook schrijde, schrede en scherde, met de woorden, die daarvan afgeleid worden, en de zamenstell.: overschrijden. Schrijden, Kil. ook scherden, hoogd. schreiten, oudd. schraiten, neders. schriden, angels. scrithan, zweed. skrida, lat. gradi, is een en hetzelfde woord met treden, zie schrede. |
|