[Schrapsel]
SCHRAPSEL, z.n., onz. des schrapsels, of van het schrapsel; meerv. schrapsels. Verkleinw. schrapseltje. Even als het eng. scraps, al, wat er van een ding afgeschrabt wordt; terwijl schraapsel daarentegen al is, wat daarvan bijeen geschraapt wordt: het schrapsel van den pot is goed voor de honden. Er ligt hier en daar een schrapsel, of een schrapseltje, goud. Hij is geen