[Schrappen]
SCHRAPPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik schrapte, heb geschrapt. Genoegzaam hetzelfde als schrabben, waarmede het dikwijls verwisseld wordt. Alleen heeft schrappen, even als het eng. scrape, de beteekenis van met eene streep doorhalen, welke aan schrabben niet eigen is: waarom schrapt gij dat geschrijf niet? Hij stond wel op de lijst, maar werd vervolgens geschrapt. Van hier geschrap, schrap, schrapper, iemand, die schrapt, en een werktuig, waarmede men schrapt, potschrapper, in de gemeenzame verkeering, ook voor het laatste kind, 't welk eene vrouw ter wereld brengt - tongschrapper, ook voor iemand, die een' ander uitlokt, om 't geen die weet, te verhalen, voetschrapper, enz. Zamenstell.: doorschrappen, uitschrappen, enz.