hier schouwer, ziener, profeet: en tot de schouwers. Bijbelv. Ook iemand, die de varkens schouwt, - schouwing, schouwsel, bij Hooft: een schousel is er, dat haaren oogen nergens gebeurt is, - schouwtoren, wachttoren. Zamenstell: beschouwen, toeschouwen enz.
Hoogd. schauen, reeds bij Kero, Otfrid. en anderen scouuon, Willeram. skouuen. In 't angels. is sceavian, en in 't eng. to shew, doen zien, toonen.