[Schoenmaker]
SCHOENMAKER, z.n., m., des schoenmakers, of van den schoenmaker; meerv. schoenmakers. Van schoen, schoenen, en maker; iemand, die schoenen maakt: hij is een voorname schoenmaker. - Schoenmaker houd u bij uwe leest, - zie leest. Zamenstell: schoenmakersambacht, schoenmakersgezel, schoenmakersgilde, schoenmakersknecht, schoenmakerswinkel, enz.