[Schin]
SCHIN, schinne, bij Kil. en Plantijn, doch reeds eenigzins verouderd, z.n., vr., der, of van de schin; het meerv. is niet in gebruik. Het vuil, de schilfers op de hoofden der kinderen. Kil. heeft hiervoor ook nerve. Zie nerf. Ten Kate brengt het tot schenden; waartoe ook het geldersche schinde, d.i. het vel, of ook de bast van een' boom, en ons schinden, het vel afstropen, waartoe schinder, viller, behoort.