Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 348]
| |
verouderd. Wijders, bespotten, honen, met honende woorden beleedigen; maar in deze beteekenis zegt men doorgaans op iemand schimpen. Zij doet niets, dan schimpen en schieten. Van hier schimper, schimping, schimpster. Zamenstell: beschimpen. Hoogd. schimpfen, neders. schimpen, zweed. skämma, bij Tatian. schimphan. |
|