Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
geschilferd. Van schilfer. In dunne stukjes, of blaadjes gescheiden worden: mijne lei begint te schilferen. De visch was geheel geschilferd. Na die ziekte, begon haar vel te schilferen. Van hier schilfering. |
|