[Schilder]
SCHILDER, z.n., m., des schilders, of van den schilder; meerv. schilders. Van het oude schilden, schilden maken en met figuren versieren, en den uitgang er. Zie schilderen. Immers, wanneer schilder van schilderen kwam, zou het eene verkorting van schilderer zijn. - Iemand, die schildert: hij is een goed schilder. Zamenstell: bloemschilder, brandschilder, fruitschilder, glasschilder, historieschilder, kladschilder, konstschilder, landschapschilder, puikschilder enz.