[Scheermes]
SCHEERMES, z.n., o., van het scheermes; meerv. scheermessen. Van scheer, scheren en mes. Een mes om te scheren: een fraai engelsch scheermes. Zij heeft eene tong als een scheermes, eene scherpe tong, zij is zeer bits. Zamenstell: scheermessenmaker.
Hoogd. schermesser, bij Notker. scarsahs. Oul. bezigde men voor scheermes ook enkel schaar, of scare: en sinen hoefde sal gene scare ghenaken. Bijb. 1477.