Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Sapgroen] SAPGROEN, z.n., o., des sapgroens, of van het sapgroen; zonder meerv. Eene groene kleur of verwstof, waarvan kleinschilders zich bedienen. Vorige Volgende