[Salet]
SALET, z.n., o., des salets, of van het salet; meerv. saletten. Die kamer in een huis, waar men gezelschap ontvangt. Van zaal en den basterduitgang et. Door eene zeer gemakkelijke overdragt beteekent salet dikwijls het gezelschap, hetwelk in hetzelve vergadert: bij mevrouw.... wordt dikwijls salet gehouden. - Buiten het salet der maeghden. Vondel. Zamenst.: saletjonker, saletjuffer, saletpop, zijsulet, enz.