[Saai]
SAAI, z. n, o., des saais, of van het saai; het meerv. saaijen wordt gebruikt, om onderscheidene soorten aan te duiden. Eene soort van wollen stof. Luiksche saai. Van hier het onverbuigb. saaijen, dat van saai gemaakt is: een saaijen borstrok; figuurl., iemand, die niet vlug is, ook langzaam in het spreken: hij is een saaijenvent. Zamenstelling: saaihal, de plaats waar de stukken saai gelood worden; saaifabrijk, enz.