[Rolpaard]
ROLPAARD, z.n., o., des rolpaards, of van het rolpaard; meerv. rolpaarden. Anders roopaard. Eene affuit op rollen, die men voor het scheepsgeschut bezigt, geschutwagen: het geschut wordt op de rolpaarden gelegd. Van rol en paard, welken naam men aan dit werktuig geeft, omdat het zijn geschut, even als een paard zijnen last, op den rug heeft, en met dien last als het ware af en aanrijdt. Daarentegen bestaat roopaard uit roo, rood, en paard: De Kleppers zwoegen voor affuiten en roopaarden. J. de Marr. En hier bij doelt men misschien op de kleur, welke deze scheepsaffuiten doorgaans hebben; althans, ingevolge hiervan, zegt Vond:
Het bootsvolck voert de vlagh en wimpel, zwaeit de zweerden,
Rolt tonnen buskruit voort, of zadelt roode paerden,
Ontsteeckt den rooden haen, die moort kraeit al den dagh;
en:
Het brave Enckhuizen draeft, vol moedts op 't roode paert,
Met zijnen kopren mont, dat gloende blixems braekte,
En donderklooten, daer Noortzee en lucht af kraekte.
Of is roopaard misschien slechts eene verbastering van rolpaard, even als rampaard, bij Halma?