[Riool]
RIOOL, z.n., o., des riools, of van het riool; meerv. riolen. Verkleinw. riooltje. Eene vuilniszijp: een der voornaamste wonderen van het oude Rome bestond in deszelfs riolen. Het Amsterdamsche water ontvangt van duizend en duizend riolen en riooltjes eenen slechten reuk.
Riool, of rioel, in de taal van Wallis rhigol, fr. rigole, middeleeuw. lat. rigula, schijnt van het lat. rivus, rivulus, af te stammen. Want het beteekende,